Nadere toelichting toetsingscriteria APV

1.  Belang van de openbare orde

Openbare orde is een aanduiding voor de normale gang van zaken van het maatschappelijk leven op een bepaalde plaats en onder gegeven omstandigheden. Het criterium openbare orde wordt vaak gehanteerd in combinatie met het beperken of voorkomen van overlast en de verkeersveiligheid.
Per aanvraag zal worden bekeken of het belang van de openbare orde dusdanig groot is dat een vergunning moet worden geweigerd of dat vergunningverlening kan plaatsvinden door middel van het stellen van voorwaarden betreffende de openbare orde. Wanneer bij de aanvraag om een standplaatsvergunning het vermoeden bestaat dat het product of de ondernemer op enige wijze de openbare orde zou kunnen verstoren, wordt gemotiveerd advies worden gevraagd aan het team Toezicht en Handhaving Openbare Ruimte (THOR). De ondernemer kan desgewenst worden gevraagd een verklaring van goed gedrag uit het justitieel documentatieregister te overleggen.

2.  Belang van het voorkomen of beperken van overlast

Meerdere standplaatsen op dezelfde locatie kunnen tot overlast leiden. Bij winkelcentra worden er maximaal vijf standplaatsen tegelijkertijd toegestaan. Jurisprudentie geeft aan dat er vanaf zes standplaatsen sprake is van een markt. Ook het bakken en braden op een standplaats kan tot overlast leiden. Het Activiteitenbesluit kent een aantal bepalingen onder meer m.b.t. de uitstoot van bakdampen. Dit zijn echter geen bepalingen op grond waarvan een standplaatsvergunning kan worden geweigerd.
Een standplaatsvergunning kan wel worden geweigerd indien de te plaatsen verkoopinrichting niet over een veilige bakinstallatie beschikt. Om het een en ander te kunnen beoordelen dienen standplaatshouders die op gas willen bakken of braden een certificaat van een erkend installatiebureau/bedrijf te overleggen.

3.  Belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving

Bij toetsing kan deze weigeringsgrond worden toegepast indien een of meer standplaatsen worden ingenomen op een zodanige plaats dat het straatbeeld ernstig verstoord wordt. Met deze weigeringsgrond kan het aanzien van monumentale gebouwen of  *stedenbouwkundige ensembles  worden gewaarborgd. Bij de beoordeling van de aanvraag zal worden gekeken of de standplaats geen zichtlijnen verstoort of is gesitueerd voor of tegen monumenten c.q. kunstobjecten. Na vertrek van de standplaats mogen geen sporen achterblijven, zoals aansluit-, aftap-, en afvoerpunten, welke op esthetisch onaanvaardbare wijze zijn vormgegeven. Naast eisen aan de standplaats zal van de standplaatshouder worden geëist dat deze een verkoopinrichting gebruikt die in een goede staat van onderhoud verkeerd.
Indien daartoe aanleiding is (bijv. bij de locatie Stationsplein met hoge gewenste stedenbouwkundige kwaliteit) zal zowel ten aanzien van de standplaats als de verkoopinrichting de Commissie Omgevingskwaliteit om advies worden gevraagd.

*Stedenbouwkundige ensembles: een ruimtelijke eenheid/ deelgebied. Binnen ruimtelijke eenheden/deelgebieden moet de eenheid in uitstraling van het geheel gehandhaafd blijven. Gekeken wordt hierbij naar de context (betrekking hebbend op de oorspronkelijke elementen), concept (betrekking hebbend op het ontwerpprincipe of de strategie), structuur (betrekking hebbend op de vormgeving van de topografie), verkaveling (betrekking hebbend op de invulling van de structuur) en de karakteristiek (betrekking hebbend op de specifieke kenmerken van een gebied).

4. Belang van de verkeersvrijheid of - veiligheid

Standplaatsen waar goederen te koop worden aangeboden hebben in de praktijk een verkeersaantrekkend karakter. Door dit verkeersaantrekkend karakter ontstaan er mogelijk ongewenste oversteekbewegingen door voetgangers, kunnen looproutes worden geblokkeerd en kan er ontoelaatbaar rijwielverkeer in voetgangersgebieden ontstaan. Een standplaats kan teveel parkeerplekken in beslag nemen en daarnaast kunnen parkerende en geparkeerde auto’s overlast veroorzaken in de directe omgeving of de verkeersveiligheid in het gedrang laten komen als zijn het zicht ontnemen. In het belang van de verkeersveiligheid is het daarom niet mogelijk overal een standplaats in te nemen. Handhaving van de bereikbaarheid per auto, doorstroming, en mogelijkheid van levering van de te verkopen producten zijn aspecten die worden meegewogen bij de beoordeling van een aanvraag.

5. Voorzieningenniveau

Deze weigeringsgrond geldt alleen voor permanente standplaatsen. Het weigeren van een vergunning voor het innemen van een permanente standplaats in verband met het voorzieningenniveau kan slechts geaccepteerd worden in twee situaties:

1. wanneer er een nieuw winkelcentrum opgezet wordt;
2. óf als er binnen het verzorgingsgebied nog slechts één winkel gevestigd is in een bepaalde branche en deze winkel dreigt te verdwijnen door verlening van de vergunning. Hierdoor komt het verzorgingsniveau ter plaatse in het gedrang.

In beginsel is dus de concurrentiepositie van een gevestigde winkelier geen reden om een standplaatsvergunning te weigeren, zie ook de jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Op grond van een distributieplanologisch onderzoek (DPO) kunnen winkeliers in een nieuw opgezet winkelcentrum wel beschermd worden tegen concurrentie door standplaatshouders. De rechter heeft aanvaard dat winkeliers gedurende een bepaalde periode, waarin de aanloopkosten nog hoog zijn, gevrijwaard dienen te zijn van concurrentie d.m.v. standplaatsen, in het belang van het opzetten van een voldoende voorzieningenniveau voor de consument (Vz. ARRS 17-02-1986, AB 1987, 3).
Een standplaatsvergunning kan volgens de jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State wel worden geweigerd, indien bij verlening het gevaar bestaat, dat in de concurrentieslag de gevestigde handel het tegen de standplaatshouder moet afleggen en daardoor het voorzieningenniveau voor de consument beneden een aanvaardbaar peil zakt. Dit doet zich voor als er door de vestiging van een permanente standplaats een winkel verdwijnt en er in de directe omgeving geen vervangende gelegenheid is, die kan voldoen aan de vraag van de consument. De consument zou daardoor voortaan voor zijn inkopen zijn aangewezen op de ambulante handelaar. Die staat echter soms niet alle dagen op zijn standplaats, heeft een minder ruim aanbod aan verschillende producten en kan zich relatief gemakkelijk (zonder te veel kosten) verplaatsen naar een andere locatie in de directe omgeving. De standplaatshouder biedt dan onvoldoende garantie voor handhaving van een aanvaardbaar voorzieningenniveau.

De Europese Dienstenrichtlijn staat de weigeringsgrond voor standplaatsvergunningen waar (mede) diensten worden verleend niet toe, omdat dit wordt beschouwd als een economische, niet toegestane, belemmering voor een vrij verkeer van diensten. Het is wel mogelijk om deze weigeringsgrond te hanteren bij een standplaats voor het verkopen van goederen. Daarop is de richtlijn niet van toepassing.

6.  Vanwege de strijd met een geldend omgevingsplan

Ook deze weigeringsgrond geldt alleen voor permanente standplaatsen. Permanente standplaatsen dienen te passen binnen de geldende bestemming. Standplaatsen worden toegelaten op locaties die de bestemming “Detailhandel,  “Verkeersdoeleinden”, “Verblijfsdoeleinden” of een gelijkwaardige bestemming hebben. Op locaties met een andere bestemming, zoals groenvoorziening en woondoeleinden , kunnen geen permanente standplaatsen worden ingenomen, tenzij er een ontheffing van het omgevingsplan kan worden verleend.

De keuze voor de bestemmingen verkeersdoeleinden, verblijfdoeleinden of een gelijkwaardige bestemming is alleszins verdedigbaar omdat standplaatsen ook op en aan de weg ontstaan zijn en daar eigenlijk onlosmakelijk mee verbonden zijn.
De keuze voor deze bestemmingen is een uitbreiding van mogelijkheden ten opzicht van het Standplaatsenbeleid 2004. Reden hiervoor is dat hiermee ruimte wordt geboden zodat bepaalde gewenste initiatieven kunnen worden gehonoreerd.
Onder verkeer valt ook het voetgangersdomein. In winkelcentra is dit in en om een winkelcentrum gelegen. Standplaatsen die gevestigd zijn in een voetgangersdomein zullen in winkelcentra worden toegestaan (m.u.v. voetgangersdomein Binnenstad) als wordt voldaan aan de eisen van artikel 5.2.3. APV. In het voetgangersdomein Binnenstad zijn permanente standplaatsen niet gewenst i.v.m. redenen als bevoorradend verkeer, voetgangersbewegingen en bereikbaarheid voor hulpverlenende diensten.

Uw Reactie
Uw Reactie